Arjuna, de machtige strijder, ziet onder de twee vijandige legers die op het punt staan de strijd aan te gaan, zijn familieleden, leraren en vrienden gereed om te vechten en hun levens op te offeren. Maar terwijl Arjuna zijn dierbaren zo voor zich ziet staan, wordt hij door verdriet en medeleven overmand. Zijn geest raakt verward en hij verliest zijn kracht en vastberadenheid om te strijden.
Nadat Arjuna zich aan Heer Kṛṣṇa heeft overgegeven en Zijn discipel is geworden, begint Kṛṣṇa Zijn onderricht. Hij legt het fundamentele verschil uit tussen het tijdelijk materieel lichaam en de eeuwige ziel, het proces van reïncarnatie, de aard van onzelfzuchtige dienst aan de Allerhoogste en de kenmerken van een zelfgerealiseerd persoon.
In de materiële wereld is iedereen gedwongen te handelen. Maar activiteiten kunnen ons aan deze wereld binden of ons ervan bevrijden. Wie handelt om de Allerhoogste zonder resultaatgerichte motieven tevreden te stellen, kan worden bevrijd van de wet van karma (actie en reactie) en kan transcendentale kennis over het zelf en de Allerhoogste krijgen.
Transcendentale kennis — de spirituele kennis over de ziel, over God en over de relatie tussen beide — is zuiverend en leidt tot bevrijding. Zulke kennis is het resultaat van onzelfzuchtige devotionele activiteit (karma-yoga). Heer Kṛṣṇa zet de geschiedenis van de Gītā uiteen en geeft uitleg over het doel en de betekenis van Zijn periodieke afdaling naar de materiële wereld en de noodzaak om een guru, een zelfgerealiseerde spiritueel leraar, te benaderen.
Wie door het vuur van transcendentale kennis gezuiverd raakt, kan vrede, verdraagzaamheid, een spirituele visie en gelukzaligheid verwerven en uiterlijk allerlei activiteiten verrichten, maar zich innerlijk van hun vruchten onthechten.
Door het proces van aṣṭāṅga-yoga (een mechanische vorm van meditatie) kan men zijn geest en zintuigen beheersen en zich concentreren op de gedaante van de Heer die Zich in het hart bevindt (de Paramātmā of Superziel). Deze vorm van yoga leidt uiteindelijk tot samādhi, zich volledig bewust zijn van de Allerhoogste.
Heer Kṛṣṇa is de Absolute Waarheid, de allerhoogste oorzaak en de kracht die alles, zowel materie als het spirituele, in stand houdt. Vergevorderde zielen geven Zich met diepe devotie aan Hem over, terwijl goddeloze zielen hun geest van Hem afwenden naar andere objecten van verering.
Wie zich Heer Kṛṣṇa gedurende zijn hele leven en vooral op het moment van de dood met diepe devotie herinnert, kan Zijn allerhoogste woning bereiken, die voorbij de materiële wereld ligt.
Heer Kṛṣṇa is de Allerhoogste Godheid en het allerhoogste object van verering. De ziel is eeuwig met Hem verbonden door transcendentale devotionele dienst (bhakti). Wie zijn zuivere devotie voor Kṛṣṇa opwekt, kan naar Hem terugkeren in de spirituele wereld.
Alle wonderbaarlijke verschijnselen die kracht, schoonheid, verhevenheid of grootsheid vertonen, hetzij in de materiële wereld, hetzij in de spirituele, zijn slechts gedeeltelijke manifestaties van de goddelijke energieën en volheid van Heer Kṛṣṇa. Als de allerhoogste oorzaak van alle oorzaken en de drager en essentie van alles is Heer Kṛṣṇa het allerhoogste object van verering voor alle wezens.
Heer Kṛṣṇa verleent Arjuna goddelijke visie, waarop Hij hem Zijn spectaculaire, oneindige vorm als de kosmos onthult en zo op afdoende wijze Zijn goddelijkheid bewijst. Kṛṣṇa legt uit dat Zijn persoonlijke menselijke gedaante, die alle schoonheid bezit, de oorspronkelijke vorm van God is. Deze gedaante kan alleen door zuivere devotionele dienst worden waargenomen.
Bhakti-yoga, zuivere devotionele dienst aan Heer Kṛṣṇa, is het hoogste en meest doeltreffende middel om zuivere liefde voor Kṛṣṇa, het hoogste doel van het spirituele bestaan, te bereiken. Wie dit allerhoogste pad volgt, zal goddelijke kwaliteiten ontwikkelen.
Alle belichaamde zielen worden bestuurd door de drie hoedanigheden of kwaliteiten van de materiële natuur: goedheid, hartstocht en onwetendheid. Heer Kṛṣṇa legt uit wat deze hoedanigheden zijn, hoe ze ons beïnvloeden, hoe we ze kunnen transcenderen en wat de kenmerken zijn van iemand die het transcendentale niveau heeft bereikt.
Het uiteindelijke doel van de veda’s is zich los te maken uit de verstrikking van de materiële wereld en te begrijpen dat Heer Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Wie de allerhoogste identiteit van Kṛṣṇa kent, geeft zich aan Hem over en begint Hem met devotie te dienen.
Wie demonische eigenschappen bezit en volgens eigen opvattingen leeft, zonder de regels van de heilige teksten te volgen, wordt in lagere levensvormen geboren en raakt verder verstrikt in de materiële wereld. Maar wie goddelijke eigenschappen bezit, een gereguleerd leven leidt en vasthoudt aan de gezaghebbende heilige teksten, bereikt geleidelijk aan spirituele volmaaktheid.
Er bestaan drie vormen van geloof. Deze vormen komen overeen met en ontwikkelen zich door contact met de drie hoedanigheden van de materiële natuur. De activiteiten van personen van wie het geloof in hartstocht en onwetendheid is, leveren alleen tijdelijke, materiële resultaten op. Maar activiteiten in goedheid en in overeenstemming met de regels van de heilige teksten zuiveren het hart en leiden tot een zuiver geloof in Heer Kṛṣṇa en devotie voor Hem.
Heer Kṛṣṇa legt uit wat onthechting betekent en welke invloed de hoedanigheden van de natuur op het menselijk bewustzijn en zijn activiteit hebben. Hij geeft uitleg over Brahman-realisatie en over de glorie van de Bhagavad- gītā. Daarnaast geeft Hij de uiteindelijke conclusie van de Gītā : het hoogste pad van religie is absolute, onvoorwaardelijke overgave aan de Heer uit liefde. Deze overgave bevrijdt iemand van alle zonden, schenkt volledige verlichting en stelt iemand in staat terug te keren naar de eeuwige, spirituele verblijfplaats van Kṛṣṇa.