NL/BG 18.16

Revision as of 08:41, 27 September 2017 by Harikirtandasa (talk | contribs) (Bhagavad-gita Compile Form edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Его Божественная Милость А.Ч. Бхактиведанта Свами Прабхупада


VERS 16

tatraivaṁ sati kartāram, ātmānaṁ kevalaṁ tu yaḥ
paśyaty akṛta-buddhitvān, na sa paśyati durmatiḥ

WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN

tatra — daar; evam — zo; sati — zijnd; kartāram — de handelende persoon; ātmānam — zichzelf; kevalam — enkel; tu — maar; yaḥ — iemand die; paśyati — ziet; akṛta-buddhitvāt — omdat hij niet intelligent is; na — nooit; saḥ — hij; paśyati — ziet; durmatiḥ — dwaas.

VERTALING

Wie zich niet bewust is van deze vijf factoren, maar denkt dat alleen hij het is die handelt, is daarom allerminst intelligent en kan de dingen niet zien zoals ze zijn.

COMMENTAAR

Een dwaas persoon kan niet begrijpen dat de Superziel vanbinnen aanwezig is als een vriend die zijn activiteiten bestuurt. Ook al zijn de plaats, de handelende persoon, de inspanning en de zintuigen de materiële oorzaken, de uiteindelijke oorzaak is de Allerhoogste, de Persoonlijkheid Gods. Men moet daarom niet alleen de vier materiële oorzaken zien, maar ook de allerhoogste werkende oorzaak. Wie de Allerhoogste niet ziet, denkt dat hij het zelf is die handelt.