NL/Prabhupada 0142 - Stop dit slachtproces van de materiële natuur

Revision as of 09:50, 1 May 2015 by YamunaVani (talk | contribs) (Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 0142 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1975 Category:NL-Quotes - Lec...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


Invalid source, must be from amazon or causelessmery.com

Lecture on SB 6.1.15 -- Denver, June 28, 1975

Dus in de eerste plaats begrijpen mensen niet wat het doel is van het leven. Ze geven niet om het huidige moment. Ze maken geen onderscheid tussen wat een zondig leven is of wat een vroom leven is. Maar wij mogen niet geloven in deze zaken, maar de dingen zijn er zo. Net zoals wanneer je besmet wordt van een ziekte, het zal naar buiten komen. Je gelooft het of gelooft het niet, het maakt niet uit. Hier is onze dokter saheb. Hij weet dat als je besmet bent door een ziekte, ze naar buiten zal komen. Dus we worden besmet door zoveel besmettelijke kwaliteiten. Er zijn drie kwaliteiten - sattva-guṇa, rajo-guṇa, tamo-guṇa - en naargelang de graad van onze infectie, moeten we een ander type van lichaam accepteren. Karmaṇā daiva-netreṇa (SB 3.31.1). Ieder van ons werkt onder de geaardheden van de materiële natuur, en naargelang onze associatie, zullen we een bepaald type van lichaam aanvaarden, tathā dehāntara-prâptih (BG 2.13). Helaas, is er geen wetenschap, geen universiteit, geen universiteit om ons deze wetenschap van de natuur aan te leren, hoe de zaken plaatsvinden. Prakṛteḥ kriyamāṇāni guṇaiḥ Karmani sarvaśaḥ (BG 3.27). Prakṛti is daar zijn.

d Dit is ons probleem. En we moeten sterven. Dat is een feit. Als je zegt "ik geloof niet in de dood," dat is geen excuus. Dood moet er zijn. Je moet sterven. Dus op deze manier gaat ons leven verder. Dus in de menselijke vorm van leven kunnen we dit rechtzetten. Dit is het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn, dat als we onze voortdurende associatie met de verschillende materiële geaardheden der natuur rechtzetten... En als gevolg van deze vereniging, aanvaarden we een lichaam en sterven weer, en aanvaarden weer een ander lichaam, en opnieuw sterven we. Dit bedrijf zal gestopt worden. Yad gatvā na nivartante tikkeltje dhāma paramam mama (BG 15.6). Op een of andere manier, als u fit wordt om terug te gaan naar huis, terug naar God, yad gatvā, dan hoef je niet terug te komen. Maar ze begrijpen niet dat dit materiele conditionele leven altijd ellendig is. Zij hebben het aanvaard, "Het is erg leuk." Dieren. Dieren, net als in het slachthuis, het vee gaat naar beneden, er zijn zo veel dieren, en ze zullen worden geslacht. Iedereen weet het. Zij weten het ook, de dieren. Maar op grond van hun dierlijke kwaliteit kunnen ze niets doen. Op dezelfde manier zijn we ook in het slachthuis van deze materiële wereld gezet. Het wordt mṛtyu-loka genoemd. Iedereen weet dat hij zal worden geslacht. Vandaag, morgen, binnen vijftig jaar of binnen honderd jaar, iedereen weet dat hij zal worden geslacht. Hij zal sterven. De dood betekent slachten. Niemand wil sterven. De dieren ook, zij houden niet van sterven. Maar ze worden met geweld gedood. Dit heet slachten. Evenzo, wie wil sterven? Niemand wil sterven. Maar door de wet van de natuur moet hij worden gedood. Dat is slachthuis. De hele materiële wereld is een slachthuis. We moeten dat beseffen. En het wordt mṛtyu-loka genoemd. Dit is het probleem. Maar ze nemen het niet heel serieus, net als dieren. Het dier, hij neemt het niet erg serieus. En zelfs als hij weet dat hij zal sterven, hij kan geen stap verzetten. Dus onze positie is net zo. Mṛtyu-Samsara-sāgarāt, Teṣām ahaṁ anukampārtham aham ajñāna-jaṁ tamaḥ. Teṣām ahaṁ samuddhartā mṛtyu-saṁsāra-sāgarāt (BG 12.7). Dus we moeten onze positie begrijpen. Niemand wil sterven, maar hij wordt geslacht. Hij krijgt opnieuw een kans, een ander lichaam. Opnieuw wordt hij geslacht. Dit zijn de wetten van de natuur. Daivī hy eṣā guṇamayī mama māyā duratyayā (BG 7.14). We moeten dit serieus begrijpen, hoe dit slachtproces van de materiële natuur te stoppen is. Dat is intelligentie. Anders, om blij te worden als katten en honden, "Oh, ik ben zeer mooi aan het eten en springen. Het maakt me niet uit dat ik geslacht zal worden," dat is niet erg intelligent. Intelligentie is hoe dit slachtproces van de natuur te stoppen. Dat is intelligentie. Dat wordt besproken. Dus iedereen kan uit dit slachtproces ontsnappen door toegewijde dienst.

Dat wordt hier vermeld, kecit kevalayā bhaktyā (SB 6.1.15). Kecit. Dat is niet erg gebruikelijk. Zeer zelden komt men tot Kṛṣṇa-bewustzijn. Kecit kevalayā bhaktyā. Simpelweg door devotionele dienst, kan men uit deze gevaarlijke toestand van het slachten ontsnappen. Kecit kevalayā bhaktyā (SB 6.1.15). En wie zijn zij? Vāsudeva-parāyaṇāḥ, toegewijden van Kṛṣṇa. De naam van Kṛṣṇa is Vāsudeva. Hij is de zoon van Vasudeva, daarom is Zijn naam Vāsudeva. Dus Vāsudeva-parāyaṇāḥ. Parāyaṇāḥ betekent "Ons uiteindelijke doel is Vāsudeva, niets meer." Ze zijn Vāsudeva-parāyaṇāḥ genoemd. Vāsudeva-parāyaṇāḥ, aghaṁ dhunvanti. Agham: betekent de materiele vervuiling. Wij zijn altijd geassocieert met materiële besmetting. Dus als we Vāsudeva-parāyaṇāḥ worden... Vāsudevaḥ sarvam iti sa mahātmā sudurlabhaḥ (BG 7.19), hetzelfde ding. Hier staat kecit - dit betekent zeer zelden. En Kṛṣṇa zegt ook in de Bhagavad Gita, vāsudevaḥ sarvam iti sa mahātmā sudurlabhaḥ (BG 7.19). Sudurlabhaḥ, zeer zeldzaam.