NL/Prabhupada 1064 - De Heer leeft in de kern van het hart van ieder levend wezen: Difference between revisions

(Created page with "<!-- BEGIN CATEGORY LIST --> Category:1080 Dutch Pages with Videos Category:Prabhupada 1064 - in all Languages Category:NL-Quotes - 1966 Category:NL-Quotes - Lec...")
 
No edit summary
 
Line 10: Line 10:
[[Category:Dutch Language]]
[[Category:Dutch Language]]
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- END CATEGORY LIST -->
<!-- BEGIN NAVIGATION BAR -- DO NOT EDIT OR REMOVE -->
{{1080 videos navigation - All Languages|Dutch|NL/Prabhupada 1063 - Bevrijd ons van acties en reacties van alle activiteiten|1063|NL/Prabhupada 1065 - Het eerste wat men moet leren is dat hij niet dit materiële lichaam is|1065}}
<!-- END NAVIGATION BAR -->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<!-- BEGIN ORIGINAL VANIQUOTES PAGE LINK-->
<div class="center">
<div class="center">
Line 22: Line 25:


<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<!-- BEGIN AUDIO LINK -->
<mp3player>File:660219BG-NEW_YORK_clip08.mp3</mp3player>
<mp3player>https://s3.amazonaws.com/vanipedia/clip/660219BG-NEW_YORK_clip08.mp3</mp3player>
<!-- END AUDIO LINK -->
<!-- END AUDIO LINK -->


Line 30: Line 33:


<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
<!-- BEGIN TRANSLATED TEXT -->
Le Conscient suprême, la Bhagavad-gītā explique cela dans le chapitre où est exposée la disctinction entre le jīva et īśvara. Kṣetra-kṣetra-jña. Cette expression, kṣetra-jña, désigne le Seigneur, qui est conscient. Les jīvas, les êtres vivants, eux aussi, sont conscients. Mais la différence est que l'être vivant est conscient dans les limites de son corps, alors que le Seigneur est conscient de tous les corps. Īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati ([[Vanisource:BG 18.61|BG 18.61]]).  
Het allerhoogste bewustzijn zal in de Bhagavad-gītā worden uitgelegd in het hoofdstuk waarin het onderscheid tussen ''jīva'' en ''īśvara'' wordt uitgelegd, ''kṣetra-kṣetra-jña''. Dit ''kṣetra-jña'' wordt uitgelegd als dat de Heer ook ''kṣetra-jña'' of bewust is en de ''jīva's'' of levende wezens zijn ook bewust. Maar het verschil is dat een levend wezen bewust is in zijn beperkte lichaam en de Heer is bewust van alle lichamen. ''Īśvaraḥ sarva-bhūtānām hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati'' ([[NL/BG 18.61|BG 18.61]]). De Heer woont in de kern van het hart van ieder levend wezen, daarom is Hij bewust van de psychische activiteiten van de afzonderlijke ''jīva''. We moeten dit niet vergeten.  


Le Seigneur vit dans le coeur de chaque être vivant, c'est pourquoi il est conscient des mouvements du psychisme, des actions de chaque jīva en particulier. Il ne faut pas l'oublier. Il est également expliqué que le Paramātmā, Dieu, la Personne suprême, vit dans le coeur de chacun en tant qu'īśvara, en tant que Souverain et qu'il y règne. Il y règne. Sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭhaḥ ([[Vanisource:BG 15.15|BG 15.15]]). Il réside dans le coeur de chacun et conduit chacun à agir comme, lui, il le désire. L'être vivant oublie ce qu'il doit faire. D'abord, il se détermine à agir d'une manière particulière, puis il est pris dans les résultats et les réaction de son propre karma. Après avoir abandonné un certain type de corps, il entre dans un autre corps... Comme nous quittons un certain type de vêtement, pour en mettre en autre, de même, il est expliqué dans la Bhagavad-gītā: vāsāṁsi jīrṇāni yathā vihāya ([[Vanisource:BG 2.22|BG 2.22]]). Comme on change de vêtement, les êtres vivants changent de corps, par la transmigration de l'âme, emportant avec lui les résultats et les conséquences de ses actions passées. Or, ces actions peuvent être modifiées quand un être vivant se trouve dans le mode de la vertu, lorsqu'il vit sainement et qu'il comprend quelles sortes d'actions il doit se mettre à pratiquer. Alors, s'il le fait, tous les résultats et les conséquences de ces actions passées peuvent être modifiés. Ainsi, le karma n'est pas éternel. Toutes les autres, les quatre autres notions — parmi les cinq que sont īśvara, jīva, prakṛti, kāla et karma — ces quatre notions sont éternelles, tandis que le karma n'est pas éternel.
Er wordt ook uitgelegd dat de Paramātmā of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in ieders hart leeft als ''īśvara'', als de bestuurder en Hij geeft aanwijzingen. ''Sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭhaḥ'' ([[NL/BG 15.15|BG 15.15]]). Hij zit in ieders hart en Hij geeft aanwijzingen om te handelen zoals hij verlangt. Een levend wezen vergeet wat die moet doen. Eerst beslist die om op een bepaalde manier te handelen en dan zit die verstrikt in de acties en reacties van zijn eigen karma. Maar na het opgeven van één soort lichaam, wanneer die een ander lichaam binnengaat ... Net zoals we het ene kledingstuk met een ander kledingstuk vervangen, net zo wordt uitgelegd in de Bhagavad-gītā dat; ''vāsāṁsi jīrṇāni yathā vihāya'' ([[NL/BG 2.22|BG 2.22]]). Net zoals men van zijn kledingstuk verandert, net zo veranderen de levende wezens van lichaam, transmigratie van de ziel naargelang de acties en reacties van zijn eigen vroegere activiteiten. Dus deze activiteiten kunnen veranderd worden als een levend wezen in de geaardheid goedheid is en met gezond verstand begrijpt wat voor soort activiteiten die moet aanwenden. En als die dat doet dan kunnen de hele acties en reacties van de vroegere activiteiten worden veranderd. Daarom is ''karma'' niet eeuwig. Uit de vijf dingen; ''īśvara, jīva, prakṛti, kāla'' en ''karma'', de eerste vier dingen zijn eeuwig en het ding dat ''karma'' heet is niet eeuwig.  


L'īśvara conscient, l'īśvara suprêmement conscient, la différence entre l'īśvara suprêmement conscient, le Seigneur, et l'être vivant dans les circonstances actulles est la suivante. La conscience des deux, celle du Seigneur et celle des êtres vivants, cette conscience est transcendantale. Ce n'est pas que cette conscience soit produite par l'association à la matière. C'est une idée fausse. La théorie selon laquelle la conscience se développe dans certaines circonstances impliquant la combinaison d'éléments matériels n'est pas admise dans la Bhagavad-gītā. C'est immpossible. La conscience peut être déformée lorsqu'elle reflète les circonstances matérielles, tout comme la lumière reflétée à travers un verre de couleur paraît être de cette couleur. De même, la conscience du Seigneur n'est pas affectée matériellement. Le Seigneur suprême, Kṛṣṇa, dit: "mayādhyakṣeṇa prakṛtiḥ"([[Vanisource:BG 9.10|BG 9.10]]). Quand il descent dans ce monde matériel, sa conscience n'est pas affectée par la matière. Si sa conscience avait été affectée par la matière, il n'aurait pas été capable d'exposer les sujets transcendantaux dont il est question dans la Bhagavad-gītā. On ne peut rien dire du monde transcendantal sans disposer d'une conscience libre de toute contamination matérielle. Ainsi, le Seigneur n'était pas contaminé par la matière. Mais notre conscience, dans le moment présent, est contaminée par la matière. Donc, tout consiste, comme la Bhagavad-gītā l'enseigne, à purifier notre conscience contaminée par la matière, afin d'accomplir nos actions dans une conscience pure. C'est cela qui nous rendra heureux. Nous ne pouvons pas arrêter. Nous ne pouvons pas cesser d'agir. Mais nos actions doivent être purifiées. Et ces actions purifiées sont appelées bhakti. Bhakti veut dire qu'elles ressemblent exactement aux autres actions ordinaires mais qu'elles ne sont pas contaminées. Ce sont des actions purifiées. Ainsi, une personne ignorante peut penser qu'un dévot travaille comme un homme ordinaire, mais une personne de peu de connaissance ignore que les actions du dévot, ou celles du Seigneur, ne sont pas contaminées par la conscience rendue impure par la matière, par les trois guṇas, les modes de la nature, mais ces actions sont accomplies dans la conscience transcendantale. Donc, nous devons le savoir, notre conscience est contaminée par la matière.
Het verschil tussen de Allerhoogste Bewuste ''īśvara'' of de Heer en het levende wezen in de huidige omstandigheden is als dit. Het bewustzijn van zowel de Heer als van de levende wezens is transcendentaal. Het is niet dat het bewustzijn is ontstaan door omgang met de materie. Dat is een verkeerd idee. De theorie dat het bewustzijn onder bepaalde omstandigheden ontstaat uit een materiële combinatie wordt in de Bhagavad-gītā niet geaccepteerd. Dit kan niet. Bewustzijn kan vertekend worden weerspiegeld door de bedekking van de materiële omstandigheden, net zoals licht dat reflecteert door een gekleurd glas op die kleur lijkt. Het bewustzijn van de Heer wordt niet door het materiële beïnvloed. De Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, zegt dat; ''mayādhyakṣeṇa prakṛtiḥ'' ([[NL/BG 9.10|BG 9.10]]). Wanneer Hij afdaalt in deze materiële wereld dan wordt Zijn bewustzijn niet beïnvloed door het materiële. Zou Zijn bewustzijn materieel beïnvloed zijn dan was Hij ongeschikt om over de transcendentale onderwerpen in de Bhagavad-gītā te spreken. Iemand kan helemaal niets over de transcendentale wereld zeggen zonder vrij te zijn van het materieel besmette bewustzijn. Dus de Heer was niet materieel besmet. Maar ons bewustzijn is op dit moment materieel besmet.  
 
Dus het hele ding wat de Bhagavad-gītā onderwijst is dat we het materieel besmette bewustzijn moeten zuiveren en in dat pure bewustzijn moeten handelen. Dat zal ons gelukkig maken. Wij kunnen niet stoppen met activiteiten. De activiteiten moeten gezuiverd worden. En deze gezuiverde activiteiten worden ''bhakti'' genoemd. ''Bhakti'' betekent dat ook al zien ze eruit als gewone activiteiten maar het zijn geen besmette activiteiten. Het zijn gezuiverde activiteiten. Dus een onwetende persoon kan zien dat een toegewijde net als een gewone man werkt, maar iemand met weinig kennis weet niet dat de activiteiten van een toegewijde of de activiteiten van de Heer niet besmet zijn met het onzuiver bewustzijn van materie, onzuiverheden van de drie ''guṇa's'', geaardheden der natuur, maar transcendentaal bewustzijn zijn. Dus we moeten weten dat ons bewustzijn materieel besmet is.  
<!-- END TRANSLATED TEXT -->
<!-- END TRANSLATED TEXT -->

Latest revision as of 21:59, 5 February 2022



660219-20 - Lecture BG Introduction - New York

Het allerhoogste bewustzijn zal in de Bhagavad-gītā worden uitgelegd in het hoofdstuk waarin het onderscheid tussen jīva en īśvara wordt uitgelegd, kṣetra-kṣetra-jña. Dit kṣetra-jña wordt uitgelegd als dat de Heer ook kṣetra-jña of bewust is en de jīva's of levende wezens zijn ook bewust. Maar het verschil is dat een levend wezen bewust is in zijn beperkte lichaam en de Heer is bewust van alle lichamen. Īśvaraḥ sarva-bhūtānām hṛd-deśe 'rjuna tiṣṭhati (BG 18.61). De Heer woont in de kern van het hart van ieder levend wezen, daarom is Hij bewust van de psychische activiteiten van de afzonderlijke jīva. We moeten dit niet vergeten.

Er wordt ook uitgelegd dat de Paramātmā of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in ieders hart leeft als īśvara, als de bestuurder en Hij geeft aanwijzingen. Sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭhaḥ (BG 15.15). Hij zit in ieders hart en Hij geeft aanwijzingen om te handelen zoals hij verlangt. Een levend wezen vergeet wat die moet doen. Eerst beslist die om op een bepaalde manier te handelen en dan zit die verstrikt in de acties en reacties van zijn eigen karma. Maar na het opgeven van één soort lichaam, wanneer die een ander lichaam binnengaat ... Net zoals we het ene kledingstuk met een ander kledingstuk vervangen, net zo wordt uitgelegd in de Bhagavad-gītā dat; vāsāṁsi jīrṇāni yathā vihāya (BG 2.22). Net zoals men van zijn kledingstuk verandert, net zo veranderen de levende wezens van lichaam, transmigratie van de ziel naargelang de acties en reacties van zijn eigen vroegere activiteiten. Dus deze activiteiten kunnen veranderd worden als een levend wezen in de geaardheid goedheid is en met gezond verstand begrijpt wat voor soort activiteiten die moet aanwenden. En als die dat doet dan kunnen de hele acties en reacties van de vroegere activiteiten worden veranderd. Daarom is karma niet eeuwig. Uit de vijf dingen; īśvara, jīva, prakṛti, kāla en karma, de eerste vier dingen zijn eeuwig en het ding dat karma heet is niet eeuwig.

Het verschil tussen de Allerhoogste Bewuste īśvara of de Heer en het levende wezen in de huidige omstandigheden is als dit. Het bewustzijn van zowel de Heer als van de levende wezens is transcendentaal. Het is niet dat het bewustzijn is ontstaan door omgang met de materie. Dat is een verkeerd idee. De theorie dat het bewustzijn onder bepaalde omstandigheden ontstaat uit een materiële combinatie wordt in de Bhagavad-gītā niet geaccepteerd. Dit kan niet. Bewustzijn kan vertekend worden weerspiegeld door de bedekking van de materiële omstandigheden, net zoals licht dat reflecteert door een gekleurd glas op die kleur lijkt. Het bewustzijn van de Heer wordt niet door het materiële beïnvloed. De Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, zegt dat; mayādhyakṣeṇa prakṛtiḥ (BG 9.10). Wanneer Hij afdaalt in deze materiële wereld dan wordt Zijn bewustzijn niet beïnvloed door het materiële. Zou Zijn bewustzijn materieel beïnvloed zijn dan was Hij ongeschikt om over de transcendentale onderwerpen in de Bhagavad-gītā te spreken. Iemand kan helemaal niets over de transcendentale wereld zeggen zonder vrij te zijn van het materieel besmette bewustzijn. Dus de Heer was niet materieel besmet. Maar ons bewustzijn is op dit moment materieel besmet.

Dus het hele ding wat de Bhagavad-gītā onderwijst is dat we het materieel besmette bewustzijn moeten zuiveren en in dat pure bewustzijn moeten handelen. Dat zal ons gelukkig maken. Wij kunnen niet stoppen met activiteiten. De activiteiten moeten gezuiverd worden. En deze gezuiverde activiteiten worden bhakti genoemd. Bhakti betekent dat ook al zien ze eruit als gewone activiteiten maar het zijn geen besmette activiteiten. Het zijn gezuiverde activiteiten. Dus een onwetende persoon kan zien dat een toegewijde net als een gewone man werkt, maar iemand met weinig kennis weet niet dat de activiteiten van een toegewijde of de activiteiten van de Heer niet besmet zijn met het onzuiver bewustzijn van materie, onzuiverheden van de drie guṇa's, geaardheden der natuur, maar transcendentaal bewustzijn zijn. Dus we moeten weten dat ons bewustzijn materieel besmet is.