NL/Prabhupada 0250 - Wees bezig voor Krishna, voor God, niet voor je eigen belang



Lecture on BG 2.6 -- London, August 6, 1973

Dus dit probleem van vechten ... We moeten begrijpen dat iedereen vechtlust heeft. Je kan het niet stoppen. We zeggen niet stop er mee. De māyāvādī filosoof zegt; "Stop er mee," maar dat is niet mogelijk. Je kan niet stoppen. Omdat je een levend wezen bent heb je al deze neigingen. Hoe kan je het stoppen? Het moet op de juiste manier worden gebruikt. Dat is alles. Je hebt vechtlust. Hoe het te gebruiken? Ja. Narottama dāsa Ṭhākura adviseert; krodha bhakta-dveṣī-jane: "Richt je woede op hen die afgunstig zijn op God of Gods toegewijden." Je kan het benutten. Woede kan je niet opgeven. Onze taak is om het goed te benutten. Dat is Kṛṣṇa-bewustzijn. Alles moet worden benut. We zeggen niet; "Stop dit, stop dat." Nee. Kṛṣṇa zegt; yat karoṣi, yaj juhosi, yad aśnāsi, yat tapasyasi kuruśva tad mad-arpanam (BG 9.27). Yat karoṣi. Kṛṣṇa zegt niet; "Doe dit, doe dat." Hij zegt: "Wat je ook doet, het resultaat behoort aan Mij." Dus hier is de situatie zo dat Arjuna niet moet vechten voor zichzelf, maar hij denk wel aan zichzelf. Hij zegt; te avasthitaḥ pramukhe dhārtarāṣṭrāḥ, yān eva hatvā na jijīviṣāmas: (BG 2.6) "Ze zijn mijn broers, familieleden. Als ze sterven ... We willen niet sterven. Nu staan ze tegenover me. Moet ik ze doden?" Dus nog steeds denkt hij aan zijn eigen voldoening. Hij bereidt de achtergrond - materialistische personen denken in termen van persoonlijke voldoening. Dat moet dus worden opgegeven. Geen persoonlijke voldoening maar Kṛṣṇa's voldoening. Dat is Kṛṣṇa-bewustzijn. Waar je mee bezig bent maakt niet uit. Je moet zien of je het voor Kṛṣṇa doet. Dat is je perfectie. Niet alleen perfectie, dat is de perfectie van je taak in het menselijk leven. Het menselijk leven is hier voor bedoeld. Want lager dan de menselijke vorm, het dierlijk leven is gericht op de perfectie van zinsbevrediging, op persoonlijke voldoening. Ze hebben geen gevoel van; "Andere dieren ook ..." Als er iets eetbaars is zal een hond denken: "Hoe kan ik het krijgen?" Hij zal er nooit aan denken hoe andere honden het ook kunnen krijgen. Dat is geen dierlijke natuur. Dierlijke natuur betekent hun eigen voldoening. Er is geen sprake van; "Mijn vriend, mijn familieleden." Ze delen zelfs niet met hun eigen kinderen. Je hebt dat misschien gezien. Als er voedsel is dan probeert de hond en de kleintjes van de hond ieder iets voor zichzelf te nemen. Dat is dierlijk. Dus als dit is vervangen met Kṛṣṇa, dat is menselijk leven. Dit is het verschil met dierlijk leven. Dus dat is ook heel moeilijk. Daarom hebben we onderwijs, de Bhagavad-gītā, om de mensen te leren; "Wees bezig voor Kṛṣṇa, voor God, niet voor je eigen belang. Anders raak je verstrikt." Yajñārthāt karmaṇaḥ anyatra loko 'yaṁ karma-bandhanaḥ (BG 3.9). Alles wat je doet zal een reactie veroorzaken, en je zal genieten of lijden door die reactie. Wat je ook doet. Maar als je het doet voor Kṛṣṇa, dan is er geen reactie meer. Dat is je vrijheid. Yogaḥ karmasu kauśalam (BG 2.50). Dat staat in de Bhagavad-gītā. Yoga, als je in contact bent met Kṛṣṇa, dat is het geheim van succes. En werken in deze materiële wereld ... Anders, wat je ook doet, wat je ook werkt, het zal een reactie veroorzaken en je zal genieten of lijden.

Dus hier geldt hetzelfde. Arjuna denkt; na caitad vidmaḥ kataran garīyo (BG 2.6). Hij is verward, "Welke kant zal glorieus zijn? Zal ik wel of niet strijden?" In de volgende verzen zal je zien, als je zo in verwarring bent, "wat te doen en wat te laten." Dus voor de juiste begeleiding moet je de spiritueel leraar benaderen. Dat komt in het volgende vers. Arjuna zal zeggen: "Ik weet het niet. Ik ben nu perplex. Hoewel ik weet dat het mijn plicht als kṣatriya is om te strijden, toch aarzel ik. Ik aarzel in mijn plicht. Daarom ben ik perplex. Dus Kṛṣṇa, daarom geef ik me over aan U." Eerder sprak hij als een vriend. Nu is hij bereid om onderricht te worden door Kṛṣṇa.