NL/Prabhupada 0351 - Je schrijft iets; het doel moet alleen zijn om de Allerhoogste te verheerlijken



Lecture on SB 1.5.9-11 -- New Vrindaban, June 6, 1969

Dus, zoals er een natuurlijk onderscheid is tussen de kraaien en de zwanen, vergelijkbaar is er ook een verschil tussen een Kṛṣṇa-bewust persoon en een gewoon persoon. De gewone personen worden vergeleken met de kraaien, en een volledig Kṛṣṇa-bewust persoon is net als de zwanen en de eenden. Dan zegt hij:

tad-vāg-visargo janatāgha-viplavo
yasmin prati-ślokam abaddhavaty api
nāmāny anantasya yaśo 'ṅkitāni yat
śṛṇvanti gāyanti gṛṇanti sādhavaḥ
(SB 1.5.11)

Integendeel, dit is een soort literatuur, heel mooi geschreven, metaforische en poëtisch, alles. Maar er is geen sprake van het verheerlijken van de Heer. Dat wordt vergeleken met dezelfde plaats waar de kraaien plezier hebben. Anderzijds, andere soort literatuur, wat is dat? Tad-vāg-visargo janatāgha-viplavo yasmin prati-ślokam abaddhavaty api (SB 1.5.11). Een literatuur die gegeven is aan de mensen om te lezen, die zelfs grammaticaal onjuist is, maar omdat er verheerlijking van de Heer is kan het een revolutie maken. Het kan de hele menselijke samenleving zuiveren.

Mijn guru Mahārāja, toen hij artikelen selecteerde om in de 'Harmonist' te publiceren, als hij alleen al ziet dat de schrijver meerdere malen "Kṛṣṇa," "Heer Caitanya," heeft geschreven, dan keurde hij het direct goed; "Oké. Het is in orde. (gelach) Het is in orde." Hij heeft zo vaak "Kṛṣṇa" en "Caitanya" geuit dus het is goed. Dus net zo, zelfs als we ons 'Back to Godhead' of andere literatuur in gebrekkige taal presenteren, het maakt niet uit want de verheerlijking van de Heer is daar. Dat wordt aanbevolen door Nārada. Tad-vāg-visargo janatāgha-viplavaḥ. Janatā agha. Agha betekent zondige activiteiten. Als iemand één regel van deze literatuur leest, hoewel het in gebrekkige taal gepresenteerd wordt, maar als hij alleen hoort dat Kṛṣṇa er is, dan verdwijnen zijn zondige activiteiten onmiddellijk. Janatāgha viplavaḥ. Tad-vāg-visargo janatāgha-viplavo yasmin prati-ślokam abaddhavaty api nāmāny anantasya (SB 1.5.11). Ananta betekent het onbeperkte. Zijn naam, Zijn faam, Zijn glorie en Zijn kwaliteiten worden beschreven. Nāmāny anantasya yaśo 'ṅkitāni. Als er verheerlijking is, zelfs al wordt die in gebrekkige taal gepresenteerd, dan; śṛṇvanti gāyanti gṛṇanti sādhavaḥ. Net als mijn guru Mahārāja, sādhu, een heilige persoon, onmiddellijk goed gekeurd: "Ja. Het is allemaal goed. Het is goed." Omdat er verheerlijking van de Heer is.

Natuurlijk zal het algemene publiek het niet begrijpen. Maar dit is de standaard versie gesproken door Nārada. Als je iets schrijft dan moet het doel alleen zijn om de Allerhoogste te verheerlijken. Dan is je literatuur pavitra, gezuiverd. En hoe mooi dan ook, letterlijk, figuurlijk of poëtisch, als je wat literatuur schrijft die niets met God of Kṛṣṇa te maken heeft, dat is vāyasaṁ tīrtham. Dat is een plek waar de kraaien plezier maken. Dit is de versie van Nārada Muni. We moeten er nota van nemen. Voor de vaiṣṇava is er één kwalificatie: poëtisch. Iedereen zou poëtisch moeten zijn. Maar die poëtische taal moet alleen zijn om de Heer te verheerlijken.