NL/Prabhupada 0427 - De ziel is verschillend van het grofstoffelijk en fijnstoffelijk lichaam



Lecture on BG 2.11 -- Edinburgh, July 16, 1972

Volgens het Vedische systeem zijn er vier mensenklassen in de samenleving. Cātur-varṇyaṁ mayā sṛṣṭaṁ guṇa-karma-vibhāgaśaḥ (BG 4.13). De menselijke samenleving moet in vier mensenklassen onderverdeeld worden. Net zoals er in ons lichaam vier verschillende afdelingen zijn: de hersen afdeling, de hand afdeling, de buik afdeling en de been afdeling. Je hebt deze allemaal nodig. Als het lichaam onderhouden moet worden dan moet je je hoofd, je armen, je buik en benen goed onderhouden. De samenwerking. Jullie hebben vaak gehoord over het kastensysteem van India: brāhmaṇa, kṣatriya, vaiśya, śūdra. Dit is niet kunstmatig. Het is natuurlijk. In elke samenleving waar je gaat, niet alleen in India, in elk ander land zijn deze vier klassen van mensen. Intelligente klasse van mensen, administratieve klasse van mensen, productieve klasse van mensen en arbeiders klasse van mensen. Het heeft verschillende namen, maar er moet zo'n verdeling zijn. Zoals ik zei, er zijn afdelingen in mijn eigen lichaam - de hersen afdeling, de arm afdeling, de buik afdeling en de been afdeling. Dus alle koningen behoren tot de arm afdeling voor de bescherming van het volk. Dus voorheen, de kṣatriya's ... Kṣatriya betekent degene die de burgers beschermt tegen schade van andere vijanden. Dat heet kṣatriya. Dus ons punt is dat Kṛṣṇa aan Arjuna vertelt dat: "Waarom wijk je van je plicht af? Denk je dat je broer of je oom of je opa aan de andere kant dood zullen zijn na het vechten? Nee, zo is het niet." Het punt is dat Kṛṣṇa Arjuna wilde leren dat dit lichaam verschillend is van de persoon. Net zoals ieder van ons verschillend zijn van onze shirt en jas. Vergelijkbaar zijn wij, de levende wezens, de ziel, verschillend van het grofstoffelijk en fijnstoffelijk lichaam. Dat is de filosofie van de Bhagavad-gītā. Mensen begrijpen het niet. In het algemeen denken de mensen dat ze dit lichaam zijn. Dat is veroordeeld in de śāstra's.

yasyātma-buddhiḥ kuṇape tri-dhātuke
sva-dhīḥ kalatrādiṣu bhauma ijya-dhīḥ
yat-tīrtha-buddhiḥ salile na karhicij
janeṣv abhijñeṣu sa eva go-kharaḥ
(SB 10.84.13)

Go betekent koe en khara betekent ezel. Iedereen die in de lichamelijke levensovertuiging is, yasyātma-buddhiḥ kuṇape tri-dhātuke ... De lichamelijke levensovertuiging is bedoeld voor de dieren. De hond weet niet dat hij dit lichaam niet is, hij is een pure ziel. Maar een mens, als hij opgeleid is, kan begrijpen dat hij niet dit lichaam is, hij is verschillend van dit lichaam. Hoe kan hij begrijpen dat we verschillend zijn van dit lichaam? Dat is ook een heel eenvoudige methode. Hier zie je dat in de Bhagavad-gītā wordt gezegd:

dehino 'smin yathā dehe
kaumāraṁ yauvanaṁ jarā
tathā dehāntara-prāptir
dhīras tatra na muhyati
(BG 2.13)

Dehinaḥ ... Asmin dehe, in dit lichaam, zoals de ziel er is, dehī ... Dehī betekent de bezitter van dit lichaam. Ik ben niet dit lichaam. Als je mij vraagt: "Wat ..." Net zoals we soms een kind vragen: "Wat is dit?" Hij zal zeggen: "Dat is mijn hoofd." Net zo als je het mij vraagt ​​ook, iedereen: "Wat is dit?" Iedereen zal zeggen: "Het is mijn hoofd." Niemand zal zeggen: "Ik hoofd." Dus als je nauwkeurig alle delen van het lichaam analyseert dan zal je zeggen: "Het is mijn hoofd, mijn hand, mijn vinger, mijn been," maar waar is "ik"? "Mijn" wordt gezegd als er een "ik" is. Maar we hebben geen informatie over de "ik." We hebben alleen maar informatie van "mijn." Dat heet onwetendheid. Dus de hele wereld heeft de opvatting dat het lichaam het zelf is. We kunnen een ander voorbeeld geven. Als een van je familieleden, stel dat mijn vader is overleden. Nu huil ik: "Oh, mijn vader is weg. Mijn vader is weg." Maar als iemand zegt: "Waarom zeg je dat je vader weg is? Hij ligt hier. Waarom huil je?" "Nee, nee, nee, dat is zijn lichaam. Dat is zijn lichaam. Mijn vader is weg." Daarom, met onze huidige bevindingen zie ik jouw lichaam, jij ziet mijn lichaam, niemand ziet de werkelijke persoon. Na de dood voelt hij aan: "Oh, het is niet mijn vader, het is het lichaam van mijn vader." Zie je? Dus na de dood worden we intelligent. En tijdens het leven zijn we in onwetendheid. Dit is de moderne beschaving. Tijdens het leven ... Net zoals mensen een verzekering hebben om wat geld te krijgen. Dus dat geld krijg je na de dood, niet tijdens het leven. Soms ook tijdens het leven. Dus mijn punt is dat zolang we leven zijn we in onwetendheid. We weten niet: "Wat is mijn vader, wat is mijn broer, wat ben ik." Maar iedereen is in de veronderstelling: "Dit lichaam is mijn vader, dit lichaam is mijn kind, dit lichaam is mijn vrouw." Dit heet onwetendheid. Als je de hele wereld bestudeerd, tijdens het leven zal iedereen zeggen dat: "Ik ben Engelsman," "Ik ben Indiaas," "Ik ben hindoe," "Ik ben moslim." Maar als je hem vraagt: "Ben je echt zo?" Want dit lichaam is hindoe, moslim of christen omdat het lichaam toevallig gemaakt is in een samenleving van hindoe of moslim. Of het lichaam is geboren in een bepaald land, daarom zeggen we: "Ik ben Indiër," "Ik ben Europees," "Ik ben dit, ik ben dat." Maar wanneer het lichaam dood is, dan zeggen we: "Nee, nee, de persoon die in het lichaam was, die is verdwenen. Het is iets anders."