NL/Prabhupada 0821 - Pandita betekent niet iemand met een titel. Pandita betekent sama-cittah



Lecture on SB 5.5.3 -- Vrndavana, October 25, 1976

In Kali-yuga betekent brāhmaṇa iemand met een draadje van twee-paisa, meer niet. Maar dat is geen brāhmaṇa. Brāhmaṇa betekent śamo damo titikṣā (BG 18.42). Dit zijn de kenmerken. Net zo betekent mahātmā niet de kleding. Maar mensen maken misbruik van deze kleding, veśopajivibhiḥ (SB 12.3.38). In India nog steeds, hoewel geplaagd door armoede, als iemand door zich gewoon in een saffraan kleur doek te kleden naar een dorp gaat dan heeft hij geen enkel probleem. Iedereen zal hem roepen, hem uitnodigen, hem onderdak geven, hem eten geven. Nog steeds; (Hindi: "Meneer, kom hier. Neem wat prasādam.") Iedereen zal hem vragen. Arme mensen hebben hier misbruik van gemaakt. Zonder onderwijs, zonder enig ..., ze doen het om hun economische problemen op te lossen. Ook hier in Vṛndāvana zie je zoveel mensen die hier gekomen zijn omdat er veel chatra's zijn. Je kan gratis cāpāṭi en ḍāl krijgen. Je ziet in de ochtend zoveel sloebers die alleen maar naar Vṛndāvana zijn gekomen voor brood en ḍāl. En ze halen het op en ruilen het. Ze kopen bīḍī.

Dus in Kali-yuga wordt alles misbruikt. Maar de śāstra heeft ons uitleg gegeven over wie een brāhmaṇa en wie een mahātmā is. Dus hier wordt een type mahātmā beschreven; mahāntas te sama-cittāḥ (SB 5.5.2). Ze zijn gelijkgestemd. Brahma-bhūtaḥ prasannātmā samaḥ sarveṣu bhūteṣu (BG 18.54). Dat is mahātmā. Hij heeft Brahman gerealiseerd dus hij maakt geen onderscheid tussen mensen of tussen mens en dier.

vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gave hastini
śuni caiva śvapāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ
(BG 5.18)

Paṇḍita betekent niet iemand met een titel. Paṇḍita betekent sama-cittāḥ (SB 5.5.2).

Cāṇakya Paṇḍita heeft ook gezegd dat;

mātṛ-vat para-dāreṣu
para-dravyeṣu loṣṭra-vat
ātma-vat sarva-bhūteṣu
yaḥ paśyati sa paṇḍitaḥ

Hij is een paṇḍita. Anders is hij een dwaas. Mātṛ-vat para-dāreṣu. Zodra je een vrouw ziet, behalve je echtgenote, dan spreek je haar aan met 'moeder'. Dit is paṇḍita. Niet zo praten, 'pss-pss,' met andermans vrouw. Hij is een dwaas. Dus; mātṛ-vat para-dāreṣu para-dravyeṣu loṣṭra-vat; het eigendom van anderen niet aanraken. Niemand raakt vuilnis aan. Maar mensen zijn zo onfortuinlijk. Ik heb in Hong Kong gezien dat ze als honden tussen het vuilnis naar voedsel zoeken. Ik heb dat gezien. Iemand gooit wat eten weg en dat wordt verzameld. Mensen zijn zo onfortuinlijk. Dus niemand raakt vuilnis aan. Maar in Kali-yuga moet iemand wat lappen stof uit het vuilnis zoeken om te verhandelen. Vuilnis is onaanraakbaar, maar in Kali-yuga zijn mensen zo onfortuinlijk dat ze in het vuilnis nog naar iets waardevols zoeken.

Hoe dan ook, mahāntas, dit zijn zijn kenmerken. Sama-cittāḥ (SB 5.5.2); ze hebben niet zoiets als: "Oh, hier is een hindoe, hier is een moslim, hier is een rijke man, hier is een arme man." Nee, hij is aardig voor iedereen. Dat is een goddelijke kwalificatie.