NL/Prabhupada 0916 - Krishna heeft je mooie kleding of mooie bloemen of lekker eten niet nodig



730421 - Lecture SB 01.08.29 - Los Angeles

Prabhupāda: Dus het verschijnen en verdwijnen van de Heer in deze materiële wereld dat heet cikīrṣitam. Wat is de betekenis van het woord cikīrṣitam?

Pradyumna: Tijdverdrijf.

Prabhupāda: Tijdverdrijf. Het is Kṛṣṇa's tijdverdrijf dat Hij komt. Als Hij komt dan komt Hij natuurlijk wat doen. De activiteit is de sādhu beschermen en de asādhu doden. Maar beide activiteiten zijn Zijn tijdverdrijf. Hij is niet jaloers. Hij kan niet jaloers zijn. Het doden van de demonen is ook zijn genegenheid. Net zoals we soms onze kinderen straffen, we geven hem een ​​stevige klap. Dat is niet zonder liefde. Er is liefde. Dus als Kṛṣṇa een demon doodt dan is de actie niet op het niveau van materiële jaloezie of afgunst. Nee. Daarom staat in de śāstra's dat zelfs de demonen die door de Heer gedood werden ook meteen verlossing krijgen. Het resultaat is hetzelfde.

Net als Pūtanā. Pūtanā werd gedood. Pūtanā wilde Kṛṣṇa doden, maar wie kan Kṛṣṇa doden? Dat is niet mogelijk. Zij werd gedood, maar wat was het resultaat? Het resultaat was dat ze de positie als Kṛṣṇa's moeder kreeg. Kṛṣṇa accepteerde haar als Zijn moeder. Ze kwam met gif ingesmeerde tepel zodat: "Kṛṣṇa zal aan mijn tepel zuigen en het kind zal onmiddellijk sterven." Maar dat is niet mogelijk. Zij werd gedood. Kṛṣṇa zoog de tepel en het leven allebei. Maar Kṛṣṇa nam de positieve kant dat: "Deze vrouw, demon, kwam om Mij te doden, maar op een of andere manier heb ik haar moedermelk gezogen. Dus is ze mijn moeder. Ze is mijn moeder." Dus ze kreeg de positie als moeder. Dit wordt uitgelegd in het Bhāgavatam. Uddhava legde Vidura uit dat Kṛṣṇa zo aardig is, God is zo aardig, zelfs degene die Hem wilde doden met vergif werd geaccepteerd als moeder.

Zo'n aardige God, Kṛṣṇa, dat: "Wie anders dan Kṛṣṇa zal ik aanbidden?" Dit voorbeeld wordt gegeven. Dus eigenlijk heeft Kṛṣṇa geen vijanden. Hier staat; na yasya kaścid dayitaḥ (SB 1.8.29). Dayitaḥ betekent gunst. Niemand wordt begunstigd. Na yasya kaścid dayito 'sti karhicid dveṣyaś ca (SB 1.8.29). En niemand is Zijn vijand. Maar wie kan Zijn vijand zijn, wie kan Zijn vriend zijn? Stel dat we vrienden maken. We verwachten wat welzijn of wat profijt van de vriend, en vijand betekent dat we wat schadelijke activiteiten verwachten van de vijand. Maar Kṛṣṇa is zo perfect dat niemand Kṛṣṇa enig kwaad kan doen, noch kan iemand Kṛṣṇa iets geven. Dus waar is de noodzaak van vriend en vijand? Er is geen noodzaak. Daarom staat hier; na yasya kaścid dayito 'sti (SB 1.8.29). Hij heeft niemands gunst nodig. Hij is compleet. Ik kan een hele arme man zijn. Ik verwacht de gunst van een vriend, iemands gunst. Maar dat is mijn verwachting omdat ik onvolmaakt ben. Ik ben niet volledig. Ik ben gebrekkig op zoveel manieren. Dus ik ben altijd behoeftig. Daarom wil ik vrienden maken en vergelijkbaar haat ik de vijand.

Dus Kṛṣṇa, omdat Hij de Allerhoogste is, kan niemand Kṛṣṇa kwaad doen en kan niemand Kṛṣṇa iets geven. Dus waarom offeren wij Kṛṣṇa zoveel comfort? We kleden Kṛṣṇa, we versieren Kṛṣṇa, we geven lekker eten aan Kṛṣṇa. Dus het idee is ... Probeer dit feit te begrijpen. Kṛṣṇa heeft je mooie kleding of mooie bloem of lekker eten niet nodig. Kṛṣṇa heeft het niet nodig. Maar als je het Hem geeft dan krijg je profijt. Het is Kṛṣṇa's gunst dat Hij het accepteert. Het voorbeeld wordt gegeven; net als wanneer je de originele persoon versiert dan lijkt de reflectie van de persoon in de spiegel ook versiert. Dus we zijn reflecties. In de Bijbel staat ook dat de mens is gemaakt naar het beeld van God. Dus onze, zoals Kṛṣṇa transcendentaal is, wij ... Hij heeft twee handen, twee benen, één hoofd. Dus de mens is gemaakt naar het beeld van God betekent dat wij reflecties zijn van het beeld van God. Niet dat wij een vorm maken en bedenken naargelang onze vorm. Dat is een vergissing. De māyāvādī filosofie is zo. Dat heet antropomorfisme. Ze zeggen dat: "De Absolute Waarheid is onpersoonlijk, maar omdat wij personen zijn beelden we ons in dat de Absolute Waarheid ook een persoon is." Juist het tegenovergestelde. Eigenlijk is dat niet juist. Wij hebben deze persoonlijke vorm naar de reflectie van God. Als de originele persoon profijt krijgt dan krijgt de reflectie ook profijt. Dat is de filosofie. De reflectie krijgt ook profijt.